
De weerloze wolvin
“Ze hebben voorkomen dat ik een monster werd. Dat zou jij ook moeten doen. Dood me voor de komende volle maan opkomt, anders krijg je er spijt van.”
Mijn maag draait zich om. Wat hebben ze in godsnaam met mijn partner gedaan in dat instituut?
Willow is terug, maar ze is niet meer dezelfde. Wat ze haar ook hebben aangedaan in dat medisch onderzoeksinstituut, het heeft diepere littekens achtergelaten dan iemand kan zien.
Ze noemt zichzelf een monster. Ze smeekt om gestopt te worden voor de volgende volle maan. Maar hoe dood je de persoon van wie je het meest houdt? Verscheurd tussen vertrouwen en angst, staat haar partner voor een onmogelijke keuze. Want Willow vecht niet alleen tegen zichzelf, maar ook tegen de duistere krachten die haar in haar slaap overnemen. De klok tikt door, de maan komt bijna op en de grens tussen redder en vijand staat op het punt te vervagen.
Ontsnapping
WILLOW
Ik bleef roerloos liggen, verlangend om weer in slaap. Dat was beter dan de realiteit, waar pijn scherpe randjes had. Soms dacht ik dat ik verslaafd was geraakt aan de leegte. Het voelde beter dan wakker zijn en pijn hebben.
Deze plek voelde leeg. Ik ging langzaam rechtop zitten, een beetje stijf. Ik voelde een trekkende pijn in mijn rug, wat bevestigde dat ik hechtingen had. Ik drukte voorzichtig op de pijnlijke plek. Het was een snee. Schoon en droog. Geen bloed. Geen lekkage.
Ik kende deze kamer als mijn broekzak, dus ik pakte mijn water en dronk flink. Terwijl mijn ogen aan het duister wenden, kon ik contouren in de kamer onderscheiden. Toen ik mijn waterfles weer neerzette, kon ik me een beetje oriënteren in het donker.
Het beetje licht dat onder de deur door kwam, hielp daarbij. Ik ving daarbij ook een reflectie van mezelf op in het glas.Mijn haar was nu langer, tot op mijn schouders. Ze hadden het deze keer niet afgeschoren, niet sinds de laatste keer dat ze mijn schedel geopend hadden. Had ik even geluk gehad.
Ik hield van mijn haar. Het was dik, zwart en een beetje warrig.
Mijn gezicht zag er bleker uit dan normaal, waardoor mijn groene ogen leken te gloeien, zelfs in het schimmige donker. Het personeel hier zei dat mijn ogen 'abnormaal' waren en lieten zien dat ik 'van binnen een monster' was.
Nog een reden om me hier vast te houden, te bestuderen, in de gaten te houden in deze vissenkom. Ik zat hier al vele jaren.
Sinds het incident.
Mijn ogen sloten zich terwijl de herinnering door mijn hoofd schoot.
Ik hoorde snelle, bange voetstappen mijn kant op komen. Die rukten me uit deze nare herinnering.
Ik stapte uit bed en ging staan. Ik voelde me een beetje licht in mijn hoofd, maar niet te erg. Dat was goed. Het betekende dat ik kon vechten als dat nodig was.
De glazen deur ging open. Er kwam iemand binnen.
'Kom mee,' fluisterde ze. 'We moeten gaan. Nu.'
'Wat?' Mijn stem klonk schor, als die van iemand anders.
'Willow, de stroom is uitgevallen. Ze kunnen ons niet zien. Als je wilt blijven leven, moeten we nu gaan.'
Ze keek even verdrietig, maar ging toen rechtop staan en zei: 'Willow, ik ken je al bijna zes jaar. Ik heb alles gezien wat ze met je hebben gedaan. Ze hebben je laten geloven dat je een monster bent. Maar geloof me, dat ben je niet.
Ik staarde haar geschokt aan. Wat ze net zei, sloeg nergens op. Waarom zouden ze voor me zorgen om me dan te doden? Ze bestudeerden me, oké, maar dat was om een manier te vinden om me beter te maken.
Toch?
Verpleegster Amy keek me meelevend aan - een blik die ik al te vaak had gezien, op te veel gezichten.
Ik haatte die blik.
Ze stak haar hand uit en ik deinsde terug, maar ze pakte mijn handen vast en kneep erin. 'Willow. Ze hebben over alles tegen je gelogen,' zei ze. 'En je bent niet de enige zoals jij. Er zijn anderen.'
Nee. Ze moest liegen. Want als ze dat niet deed, zou het betekenen dat mijn hele leven gebaseerd was op een leugen die iemand had opgeschreven in mijn dossier en als waarheid had bestempeld. Zij moest de leugenaar zijn, niet de anderen. Maar ik kon geen leugens in haar ogen zien - hoewel, hoe kon ik daar zeker van zijn?
Mijn gedachten buitelden over elkaar heen, ik schudde met mijn hoofd.
Verpleegster Amy bleef praten: 'Ik vertel je de waarheid, Willow. Ik heb ze gezien, levend in de wereld met andere mensen, vredig en gelukkig en zonder iemand pijn te doen.' Ze kneep in mijn handen en ik keek haar aan. 'Alsjeblieft, Willow. Ik zal het je laten zien. Kom met me mee.'
Ik wilde haar zo graag geloven. Ik wilde zo graag buiten deze muren leven, maar niet als dat betekende dat er nog een onschuldig persoon zou kunnen sterven.
Nu ik een uitweg had gevonden, zei ik: 'Ik ga met je mee, als je de medicijnen die het monster onderdrukken, meeneemt.'
Verpleegster Amy zuchtte opgelucht, glimlachte en knikte. 'Deal.'
Plotseling voelde ik me anders. Ik besefte hoe urgent dit was en ik begon draden van mijn armen af te trekken.
Ze hielp me, haalde de plakkers van mijn borst, voordat ze me een tas gaf. 'Kleed je aan. Schiet op.' Ze wees naar het raam. 'Ik ga die medicijnen halen.' Ze ging de andere kamer in terwijl ik mijn ziekenhuisjas uittrok.
In de tas zaten een joggingbroek en een groot T-shirt. Ik was blij dat ik niet in mijn blootje hoefde te ontsnappen.
Ik kleedde me snel aan en probeerde de pijn in mijn onderrug te negeren. Toen volgde ik verpleegster Amy de kamer uit die mijn thuis was geweest sinds mijn veertiende en sinds ik vijf jaar geleden die jongen had gedood.
We glipten de donkere gang in. Het was muisstil. Er was zelfs geen geluid van een noodstroomgenerator - alleen onze voetstappen en mijn hart dat als een razende tekeerging.
Toen we bij een trap aankwamen, gingen we naar beneden, we hielden ons vast aan de leuning, stap voor stap. Elke stap deed pijn aan mijn rug, maar ik ging door. Naar beneden, naar beneden, naar beneden, het voelde aan als de diepste krochten van het gebouw.
Beneden was er een grote donkere open ruimte die ik niet had verwacht. Het was de hoofdingang, met draaihekken aan de linkerkant en liften aan de rechterkant.
We liepen naar de uitgang voorbij de draaihekken, maar ze bewogen niet. We bukten en kropen er op handen en knieën onderdoor.
Pijn schoot door mijn rug – ik voelde de hechtingen branden aan de linkerkant. Ik probeerde het te negeren en ging door.
Verpleegster Amy rende naar de grote glazen deuren. Maar toen ze daar aankwam, zwenkte ze naar de linkermuur, waar ze hard op een rode ronde knop drukte. Ze keek achterom naar mij en gebaarde dat ik moest opschieten.
Toen ik de buitenwereld zag, kon ik het bijna ruiken, een scherpe geur in de lucht.
Ze probeerde een deur open te schuiven, maar hij bewoog niet. Ik hielp haar, duwde met mijn schouder tegen het koude oppervlak.
De hechtingen trokken, mijn wond deed pijn, maar eindelijk bewoog de deur. Ik duwde harder, probeerde de pijn te negeren, en hij ging een beetje verder open.
Verpleegster Amy glipte er meteen doorheen. Ik nam even de tijd om te zien hoe groot de opening was, stak toen eerst mijn hoofd erdoor, draaide toen mijn lichaam erdoor en als laatste mijn onderlichaam terwijl ik probeerde het brandende gevoel van mijn wond te negeren.
Eenmaal buiten stopte ik om rond te kijken. De frisse lucht voelde geweldig, en de sterrenhemel, die alles een zilverachtige gloed gaf, was zo groot dat ik er duizelig van werd. Toen ik ernaar opkeek, viel ik bijna om.
Maar verpleegster Amy's zachte, bange stem bracht me terug naar de realiteit. 'Ren, Willow. Deze kant op!' Ze pakte mijn hand, maar voordat ik een stap kon zetten, hoorde ik het: laarzen die over de grond denderden, ze kwamen dichterbij.
Ze trok me in de tegenovergestelde richting van het geluid, en we renden naar de bomen die ongeveer 250 meter verderop stonden.
Ik strompelde meer dan dat ik rende - de pijnstillers waren niet genoeg om zo snel na de operatie te rennen, en mijn blote voeten waren niets anders gewend dan een koude tegelvloer. Maar ik hield vol, zonder achterom te kijken.
Het eerste schot klonk oorverdovend. Ik struikelde bijna. Ze trok harder.
Er volgde nog een schot, dichterbij. Ik rende sneller. Haar hand liet de mijne los.
Ik stopte abrupt en draaide me om. Verpleegster Amy lag naast me op de grond, in elkaar gekrompen. Bloed sijpelde door haar shirt.
'Nee, nee, nee!' Ik viel op mijn knieën en probeerde haar te helpen.
'Je moet weg, Willow,' zei ze hijgend, en stopte iets kouds, hards en lichts in de zak van mijn joggingbroek. 'Ren! Door die bossen. Naar de snelweg. Stop niet.'
Ik keek in haar ogen net toen het laatste beetje leven haar verliet. Ze zakte in elkaar op de grond en even kon ik me niet meer bewegen.
Totdat een kogel langs mijn oor raasde en het geluid van laarzen me weer in beweging bracht.
Ik deed wat ze me had opgedragen.
Ik rende.











































