
Hebben we elkaar al eens ontmoet?
Zeven jaar geleden voelden Alex en Edward een sterke aantrekkingskracht in een ziekenhuiskamer. Nu brengt het lot hen weer samen, maar deze keer staat er meer op het spel, zijn de emoties dieper en de omstandigheden verrassender. Terwijl Alex haar rollen als toegewijde verpleegster en moeder combineert, komt ze oog in oog te staan met de man die ze ooit in vertrouwen nam en die zich haar levendig herinnert. Kunnen ze de vonk die nooit echt gedoofd is weer doen oplaaien? Of zullen de verstreken jaren een hereniging tegenhouden?
Hoofdstuk 1
ZEVEN JAAR GELDEN
ALEX
Ik loop door de lange gang naar de lift die me naar mijn afdeling zal brengen. Ik kijk naar de regendruppels die langzaam over de ramen glijden. Wat zou ik graag wat zonlicht in de gang willen zien, maar het is al half elf 's avonds. De duisternis van buiten past precies bij hoe ik me vanbinnen voel.
Ik heb morgen na mijn nachtdienst een afspraak met mijn oncoloog. Het zwaard van Damocles hangt al meer dan een jaar boven mijn hoofd. Mijn arts is er vrij zeker van dat ze de hele tumor uit mijn borst heeft gehaald, maar toch ben ik nog steeds bang dat ze het mis heeft. Ik ben zo bezorgd dat ik alleen maar kan hopen dat ze geen nieuwe kanker heeft ontdekt.
De lift is gelukkig leeg, zodat ik de sjaal op mijn hoofd goed kan doen. Mijn haar begint weer te groeien, maar ik voel me nog steeds onzeker over mijn warrige haar, vooral met mijn gezicht dat door de medicijnen opgezwollen is.
Ik zucht als ik mezelf in de glimmende metalen wand zie. Ik ben nooit een schoonheid geweest, maar ik voel me nu echt lelijk. Mijn gezicht is opgezwollen en zelfs een dikke laag make-up kan de donkere kringen onder mijn ogen of mijn slechte huid niet verbergen.
De lift is op mijn verdieping aangekomen. De deuren gaan langzaam open en ik stap de afdeling op. Het is erg stil, maar dan hoor ik mijn collega's in de verte praten, ze zijn waarschijnlijk met hun laatste ronde en een laatste kopje thee bezig.
Ik loop snel naar de kamer waar de geur vandaan komt en duw de deur zo hard open dat hij tegen de muur klapt.
Er staat een enorme man bij het raam en hij kijkt me verbaasd aan terwijl hij een sigaret rookt.
Ik ben geschokt dat iemand de ziekenhuisregels aan zijn laars lapt, maar zijn uiterlijk verbaasd me ook. De man bij het raam is lang en breed. Zijn lichtblauwe ogen en warrige donkerblonde haar, dat al wat grijs begint te worden, geven hem een stoer uiterlijk, en zijn lange grijze baard laat hem op een biker lijken.
'Kan ik je ergens mee helpen?' Zijn stem is diep en verward, en hij bekijkt me van top tot teen.
Zijn stem brengt me weer bij zinnen.
'Maak je een fucking grapje? Wie gaat er in hemelsnaam in een ziekenhuis een sigaret roken?' roep ik uit.
Het kan me niet schelen dat de man veel groter is dan ik. Ik loop naar hem toe, gris de sigaret uit zijn hand en doof hem in de gootsteen.
Ik draai me om en kijk hem woedend aan. 'Als je nog één van die kankerstokjes op deze afdeling rookt, dan zal ik de beveiliging bellen om je eruit te laten zetten. Heb je dat begrepen?'
De geschokte uitdrukking op het gezicht van de man verandert langzaam in woede.
Hij komt langzaam overeind en mijn hart gaat als een razende tekeer terwijl ik naar hem kijk. Hij is een reus! Maar ik deins niet terug en blijf hem strak aankijken.
Hij mag dan groot zijn en tatoeages hebben, maar dat betekent niet dat hij de regels aan zijn laars kan lappen, zeker niet op deze afdeling. Er liggen hier mensen met verschillende stadia van kanker, sommigen van hen halen het einde van de week misschien niet eens, dus het kan me niet schelen hoe groot hij is. Hij moet zich net zoals iedereen aan de regels houden.
'Wie denk je wel niet dat je bent? Ik ben niet een van die stille patiënten waar je aan gewend bent!' Zijn stem wordt luider, maar in plaats van me bang te maken, maakt het me alleen maar bozer. 'Als ik een sigaret wil roken, dan doe ik dat verdomme! Het is niet alsof het me nog zieker kan maken dan ik al ben. Dus heb nog eens het lef om mijn sigaret af te pakken en —'
Nu ben ik echt kwaad en ik leun naar hem toe.
'Of wat?' zeg ik met een lage, boze stem.
Onze neuzen raken elkaar bijna als hij naar voren leunt. 'Denk niet dat ik niet tegen een vrouw op kan, dame. Je hebt geen idee hoe het is als je lichaam zich tegen je keert. Je loopt hier maar in je witte uniform rond, doet alsof je het begrijpt en vertelt ons hoe erg je het voor ons vindt. Maar je hebt geen idee, dame. Geen fucking idee hoe het is om deze verdomde ziekte te hebben!' Hij spreekt de woorden boos uit, en hoewel zijn ogen fel staan, zie ik ook wat angst in hen.
Met een hand die van zowel angst als woede trilt, reik ik omhoog en trek ik mijn hoofddoek snel van mijn hoofd.
Zijn ogen worden groot als hij mijn korte haar ziet, en hij deinst terug.
'Denk de volgende keer na voordat je zoiets stoms zegt.' Mijn ogen beginnen vochtig te worden en ik duw me langs de reus en loop naar de deur.
Ik draai me nog een laatste keer naar hem om. 'Maar ik meen het. Als je in dit ziekenhuis nog een keer een sigaret rookt, dan zal ik ervoor zorgen dat je eruit wordt gezet.' Ik loop snel weg en bots bijna tegen mijn collega's Chantal en Kim aan, die bij de hoek van de kamer staan.
Ik wil iets zeggen, maar ik voel een brok in mijn keel en ga snel naar de kleedkamer. Ik voel onderweg een traan over mijn wang lopen. 'Verdomme! Waarom ben ik zo emotioneel?'
Terwijl ik mijn tas in mijn kluisje stop, hoor ik de deur achter me opengaan.
'Gaat het wel?' Chantal is de kleedkamer binnengekomen, en hoewel ik weet dat ze het goed bedoelt, wil ik niet praten. Dus ik houd mijn rug naar haar toe gekeerd en doe alsof ik iets in mijn tas zoek.
'Ja, het gaat prima. Ik werd alleen boos omdat die eikel een sigaret rookte, terwijl hij weet dat het hier niet mag. Ik kan gewoon niet tegen mensen die denken dat de regels niet voor hen gelden.' Ik kijk naar beneden en zie dat mijn handen nog steeds trillen, wat me even van Chantal afleidt. Dan voel ik een hand op mijn schouder die er zachtjes in knijpt.
'Je krijgt morgen je uitslag, toch?'
En met die woorden van bezorgdheid begin ik te huilen.











































