
De Black Moon-roedel boek 1: Verliefd op Storm
Ze was pure perfectie en ik kon niet anders dan de woorden uitspreken die ik al wilde zeggen sinds de dag dat we elkaar ontmoetten. "Ik hou van je, Amara. Ik hou van je met elke draad van mijn bestaan. Ik zal je dienen, beschermen en bijstaan, zelfs als ik voor je door het vuur moet gaan. Ik zal zowel leven als sterven voor jou."
Amara is dolblij met een nieuwe start bij Duke met een volle studiebeurs, nieuwe stad en een schone lei. Maar haar plannen nemen een wilde wending als ze Storm ontmoet, de gevaarlijk aantrekkelijke alfa die beweert dat zij zijn voorbestemde partner is. Plotseling wordt ze ondergedompeld in een wereld vol geheimen, macht en bovennatuurlijke wetten waarvan ze het bestaan niet wist. Ze zou moeten vluchten. In plaats daarvan wordt ze er dieper in meegetrokken. De band is eeuwenoud, de aantrekkingskracht onweerstaanbaar, en Storm? Hij zou de wereld platbranden om haar te beschermen. Als de passie ontbrandt en de waarheden aan het licht komen, moet Amara beslissen of ze klaar is om in een lot te treden waar ze nooit om gevraagd heeft.
Hoofdstuk 1
AMARA
De bar gonsde van gelach en gejuich terwijl ik tegenover Dakota zat, mijn nieuwe vriendin en huisgenote. Ik voelde een mengeling van opwinding en ongeloof. Eindelijk beleefde ik de mooiste dagen van mijn leven; het was me gelukt.
Toegegeven, Duke University was geen topuniversiteit. Eerlijk gezegd had ik me aangemeld in een opwelling, in een vlaag van impulsiviteit, gewoon omdat ik ver van huis wilde zijn. Maar hier zat ik dan, te nippen van een drankje – alcoholvrij uiteraard - terwijl ik probeerde te bevatten dat ik was toegelaten.
Duke voelde als een kathedraal, niet voor heiligen, maar voor leergierigen. Ik wist dat ik er op de een of andere manier mijn draai zou vinden. Ik had het voor het eerst gezien in een spannende tienerfilm en was er meteen door gefascineerd geweest.
De plek had iets filmisch, alsof het landschap zelf zijn adem inhield, in afwachting tot de volgende scène zich ontvouwde. Wanneer ik over de campus wandelde, voelde het soms alsof ik in een verhaal liep dat iemand anders al had geschreven, maar dat ik nu kon herschrijven.
De bomen waren groot en leken een verleden met zich mee te dragen. De schaduwen die ze op de paden wierpen, leken wel onafgemaakte verhalen. Met mijn schetsboek onder mijn arm, had ik nooit moeite onderwerpen te vinden om te tekenen.
De lessen waren intens. De docenten spraken alsof ze een microfoon hadden ingeslikt. Soms had ik het gevoel dat ik verdronk in hun wijsheid, en andere keren alsof ik ervoor geboren was.
Durham, de stad net buiten de universiteit, was een kunstwerk op zich - chaotisch, luidruchtig en authentiek. Daar kon ik eindelijk ademhalen, zonder dat ik het gevoel had dat ik moest doen alsof.
Langzaam raakte ik vertrouwd met het ritme van de stad door nachtelijke foodruns, goedkope koffie en fluisterende gesprekken aan bibliotheektafels met nieuwe vrienden die voelden alsof ik ze al mijn hele leven kende.
Door hier te komen had ik het verschil geleerd tussen ergens thuishoren en iemand zijn.
“Weet je,” begon ik, terwijl ik mijn drankje in mijn glas liet ronddraaien, “ik had echt niet verwacht dat ik hier zou binnenraken. Mijn zus zei altijd dat ik niet slim genoeg was, en ik geloofde haar.
“Hoe kon ik ook anders? Ik bedoel, zij is het lievelingskind, de perfecte cheerleader, populair en mooi.” Ik zuchtte bij de gedachte aan haar.
Ik friemelde aan het zilveren hangertje dat ik altijd om mijn nek droeg. Ik was nooit hecht met mijn familie geweest, maar deze ketting had ik al voor zolang ik me kon herinneren. Het was het enige dat ze me ooit hadden gegeven waar ik echt van hield.
In deze vreemde omgeving was het fijn om één ding te hebben dat vertrouwd en geruststellend aanvoelde.
“Hoe ziet ze er eigenlijk uit?” vroeg Dakota.
“Ze is één meter zeventig, blond en heeft meer vriendjes gehad dan ik kan tellen. En dan heb je mij.” Ik wees vaag naar mezelf.
“Een kop kleiner, bruin haar en onhandig. Ik begraaf mezelf in kunst en boeken. En het ergste van alles? Ik heb nog nooit een vriendje gehad.”
Dakota knikte om me aan te moedigen verder te gaan. Dat vond ik fijn aan haar; ze kon heel goed luisteren. Mijn gedachten dwaalden weer af naar mijn zus. Hoe ze altijd lachte om mijn tekeningen, hoe ze met haar ogen rolde als ik liet vallen dat ik iets in de kunst wilde gaan doen.
Ze gaf me altijd het gevoel dat ik niet goed genoeg was. We hadden allebei blauwe ogen, maar de mijne waren donkerder. Het was een klein verschil, maar het voelde op de een of andere manier betekenisvol.
“Eerlijk gezegd dacht ik dat het gek was om hier binnen te proberen raken,” ging ik verder, terwijl ik een glimlach forceerde. “Vertel eens, wat is jouw verhaal?”
“Oké, ik moet iets bekennen,” zei Dakota, en ik knikte.
“Ik heb hier mijn hele leven gewoond, wat me een local maakt, en deze bar? Die is van mijn oudere broer.”
“Geen wonder dat niemand onze leeftijd controleerde.” Ik lachte.
Dakota vertelde verder over haar kindertijd hier en waarom ze ervoor gekozen had om in de studentenkamers te wonen in plaats van thuis. Terwijl ze me meer over zichzelf vertelde, bleven mijn gedachten afdwalen naar mijn eigen kindertijd.
Die stond in sterk contrast met hoe Dakota was opgegroeid. En de verschillen stopten daar niet.
Dakota was een aantrekkelijke en zelfzekere meid. Ze zag er niet uit als iemand die veel last veroorzaakte, maar ik kon zien dat ze iemand was die je maar beter niet kon onderschatten.
Ze had lang, zwart haar, grijze ogen, een engelachtig gezicht en ronde heupen. Ze was ongeveer even lang als ik en zag eruit alsof ze de liefste meid ooit kon zijn, maar ook je ergste nachtmerrie.
“Hé, gaat het wel? Je zat even ergens anders.” Haar stem klonk warm met een vleugje bezorgdheid.
Ik knipperde met mijn ogen en schudde mijn hoofd. “Ja, ik zat gewoon... na te denken. Sorry, wat zei je?”
Voor ze kon antwoorden, werden we onderbroken door een luide stem.
“Hé, mooie meid!” Een dronken kerel strompelde naar ons toe, met een scheve grijns op zijn gezicht.
Mijn maag draaide meteen om, omdat ik niet wist hoe ik met de situatie moest omgaan. Hij kwam dichter naar me toe, drong mijn persoonlijke ruimte binnen en sloeg zijn arm om mijn middel.
“Waarom kom je niet bij mij zitten in plaats van hier bij je vriendin?”
Ik keek met bonzend hart naar Dakota. Even was ik helemaal verstijfd van de schok, en het enige waar ik aan kon denken was de gemene stem van mijn zus, die me vertelde hoe zwak ik was.
Toen werd ik overspoeld door walging en irritatie. Ik draaide me om en sloeg zijn hand zo hard weg als ik maar kon. “Raak me niet aan,” siste ik.
Ik had bijna zin om hem te slaan of mijn knie in zijn kruis te zetten, maar ik wilde geen scène schoppen.
De klootzak nam mijn dreigement niet serieus. Laat ons eerlijk zijn, welke klootzak wel? Dus in plaats van weg te gaan, greep hij mijn elleboog en trok me dichter naar hem toe.
“Laat me los!” riep ik.
Door deze benarde situatie kwamen een paar gedachten in mijn hoofd op: ten eerste ging ik mijn huisgenote vermoorden!
“Kom mee naar die bar. Het wordt leuk,” had ze gezegd. “Het is veilig,” had ze gezegd. Nou, niets aan deze situatie was leuk of veilig!
Ten tweede overwoog ik om de smeerlap een high-five op zijn gezicht te geven met het dienblad dat de serveerster achter me krampachtig vasthield.
Ten derde vroeg ik me af of er veiligheidsagenten in de buurt waren om ons te helpen.
En als laatste had ik het gevoel dat ik moest overgeven! Hij stonk naar alcohol, zweet en sigaretten – allesbehalve een verleidelijke combinatie, als je het mij vroeg.
Net toen de dronken kerel me wilde kussen, stond Dakota plotseling naast me. Ze trok de kerel ruw van me weg. Ik knipperde met mijn ogen, kon amper bevatten hoe makkelijk ze hem aankon.
Er was iets in haar ogen terwijl ze naar mijn aanvaller keek - er zat een intensiteit in die een rilling over mijn rug liet lopen. De manier waarop haar ogen schitterden van woede, deed me om de een of andere reden geloven dat ze hem in elkaar kon slaan.
“Ga weg, gast. Ze is niet geïnteresseerd.” Dakota's stem klonk vastberaden.
De dronken kerel lachte gewoon. “Dit zijn jouw zaken niet, maar jij bent ook mooi. Waarom doe je niet lekker mee?”
Maar Dakota dacht er anders over. Ze duwde me achter zich alsof ze mijn redder in nood was. “Het zijn wel mijn zaken als je iemand lastigvalt in mijn zaak,” zei ze dreigend.
Ik hield mijn adem in, niet zeker wat er hierna zou gebeuren. Ergens was ik dankbaar dat Dakota voor me opkwam, maar ik was ook doodsbang. Mijn ogen dwaalden af van Dakota naar de fles op de bar, en het idee kwam in me op dat ik die misschien moest gebruiken om mezelf te verdedigen als het nodig zou zijn.
Toen, net toen de dronken kerel een stap naar voren zette en iets brabbelde dat duivelser, woedender was, leek alles en iedereen stil te staan - alsof de hele bar zijn adem inhield.
Instinctief zette ik een stap naar achteren en trok Dakota met me mee, terwijl mijn hart in mijn keel klopte. Ik keek snel om me heen, in de hoop dat iemand, wie dan ook, ons te hulp zou schieten, maar alle gezichten werden wazig.
Plotseling sneed een kalme, diepe stem door de gespannen stilte, als een mes door zijde. “Genoeg.”
De dronken kerel verstijfde ter plekke en kneep verward zijn ogen tot spleetjes.
Vanuit de rand van de cirkel stapte een gestalte naar voren dat ik nog niet eerder had opgemerkt. Hij was erg lang - langer dan iedereen die ik hier had gezien - en hij bewoog op met een stille, doelbewuste kracht die me kippenvel gaf. Zijn aanwezigheid was als een donderklap – intens en onmiskenbaar.
Ik kon zijn gezicht niet duidelijk zien, maar zijn aura was intens en krachtig. Iedereen verstijfde meteen, alsof hij... de gevaarlijkste man van het hele continent was.
Hij zag er niet gevaarlijk uit vanwege zijn outfit, die eenvoudig, donker en netjes was. Maar door de manier waarop iedereen om hem heen zich anders ging gedragen. Alsof de grond wist dat hij eraan kwam en ruimte maakte. Alsof iedereen naar hem wilde luisteren.
“Maak dat je wegkomt en kom niet meer terug,” gromde hij.
Meteen zette mijn aanvaller een onhandige stap naar achteren, mompelde iets onverstaanbaars, keek bang en plotseling niet meer dronken. Wat was hier gaande?
“Wie is dat?” fluisterde ik tegen Dakota.
Heel even keek de vreemde man me aan, en mijn hart sloeg bijna over.
Op dat moment, hoe vreemd het ook mocht klinken, wist ik: mijn verhaal op Duke was niet langer alleen van mij. Het was nu ook van deze man.












































