
Samen gestrand
Na een ongeluk met hun cruiseschip stranden Cassie en de jonge Max op een verlaten eiland. Omdat voedsel en onderdak schaars zijn, wordt overleven hun prioriteit - maar al snel is overleven niet hun enige zorg meer. Naarmate ze meer tijd met elkaar doorbrengen, verdiept hun band en voelen ze een hartstochtelijk en intens verlangen voor elkaar, wat geen van beiden had verwacht.
Elke dag die voorbijgaat, wordt de passie tussen hen sterker en de uitdagingen van het eiland vallen in het niet bij een aantrekkingskracht die zo sterk is dat ze het niet kunnen negeren. Kunnen ze het eiland overleven of zal hun groeiende passie hun einde worden, voordat ze gered kunnen worden?
Hoofdstuk 1
Samen gestrand
CASSIE
Het eerste wat ik voelde was pijn - mijn hele lichaam deed zeer, alsof ik was uitgewrongen en te drogen gelegd.
Het tweede was de zoute smaak in mijn mond, prikkelend op mijn tong terwijl ik zeewater ophoestte. Mijn keel brandde, maar ik was nu klaarwakker.
Ik lag op iets ruws en korreligs. Mijn hand gleed door natte, krakende stukjes. Zand. Ik hoorde golven die tegen de kust sloegen - ik lag op een strand.
Ik probeerde me iets te herinneren, en alles kwam ineens terug.
Het cruiseschip.
De paniek. Doodsangst.
Mensen die schreeuwden en huilden.
IJskoud water dat me overspoelde.
En op de een of andere manier had het mij niet mee naar de bodem gesleurd.
Mijn hoofd bonsde bij elke hartslag. Toen ik eindelijk mijn ogen opende, had ik spijt als haren op mijn hoofd. De zon was oogverblindend fel.
Kreunend probeerde ik me om te draaien, op zoek naar wat schaduw.
Ga ik dood? Of ben ik al dood?
Dit kan toch onmogelijk de hemel zijn?
Plotseling viel er een schaduw over me heen. Was ik dan toch in de hel beland?
Ik keek op, wat een stuk makkelijker ging zonder die verblindende zon, en zag een jonge man naast me neerknielen.
'Je bent veilig. Het komt allemaal goed,' zei hij, met een diepe maar vriendelijke stem.
'W-waar zijn w-we?' bracht ik schor uit, waarna ik hard moest hoesten, elke hoest deed pijn aan mijn ribben.
'Ik weet het niet zeker. We zijn op een strand, maar volgens mij zijn we hier maar met z'n tweeën,' zei hij, terwijl hij even mijn voorhoofd aanraakte. 'Kun je opstaan?'
'Geen idee,' zei ik hees. 'Ik... ik kan amper praten. Ik voel me ellendig.'
'Oké, dan zal ik proberen je te dragen,' zei hij vastberaden. 'We moeten uit deze zon.'
Ik wilde nee zeggen, maar dat lukte voor geen meter. Mijn armen en benen voelden als lood en mijn hoofdpijn werd met de seconde erger.
Ik knikte zwakjes en hij tilde me moeiteloos op.
Toen werd alles zwart voor mijn ogen.
Ik weet niet hoe lang ik heb geslapen, maar toen ik wakker werd, knielde de vreemdeling naast me neer en gaf me kleine slokjes water. Ik leunde tegen iets hards - waarschijnlijk een boom.
'Nog een klein beetje... Zo ja,' zei hij, terwijl hij me nog een slokje gaf. 'Drink rustig aan, anders ga je weer hoesten.'
Ik knikte zwakjes. Het koele water voelde zalig.
Ik keek op en zag hem voor het eerst echt. Hij was zeker jonger dan ik - misschien 25? Hij was gespierd, had een lichtbruine huid, prachtige hazelnootkleurige ogen en tatoeages op zijn ontblootte armen en borst.
Ik wist zeker dat ik er niet uit zag om over naar huis te schrijven. Zo voelde ik me in ieder geval.
'Ik ben Max,' zei hij.
'C-Cassie,' zei ik met een schorre stem. Mijn keel deed nog steeds pijn, maar het water hielp.
'Goed dat je weet wie je bent,' zei hij. 'Weet je nog wat er is gebeurd?'
Ik knikte, de herinneringen kwamen weer boven. 'Ja. Het schip... het is gezonken. O God, al die mensen,' zei ik zachtjes, en ik begon te huilen.
'Hé...' Max klopte op mijn schouder in een poging me te troosten, niet zeker of hij dichterbij moest komen. 'Het is vreselijk, maar... wij hebben het overleefd.'
'Ik ben blij dat ik n-niet in mijn eentje ben.'
'Ik ook. We moeten er zijn voor elkaar. Kun je me daarbij helpen?'
'D-dat kan ik,' zei ik, terwijl ik mijn tranen wegveegde.
'Dat is fijn. Je mag best huilen hoor,' zei hij, terwijl hij naast me ging zitten.
Zijn woorden gaven me een veilig gevoel en ik begon hard te huilen, tot ik meer hikte dan snikte.
Toen ik uitgehuild was, gaf hij me nog een paar slokjes uit zijn waterfles.
'Waar heb je het water vandaan?' vroeg ik toen ik weer normaal kon ademen.
'Ik heb een reddingstas op het strand gevonden. Die moet ook zijn aangespoeld. Ze zijn waterdicht en hebben alle belangrijke dingen: wat waterflessen, energierepen, een noodsignaal, een aansteker, twee jachtmessen en een zakmes, wat touw en nog wat andere spullen.'
'Jeetje. Wat een geluk!' zei ik, en voelde me ontzettend dankbaar.
Ik was geen expert, maar ik had genoeg overlevingsprogramma's gezien om te weten dat een aansteker en een mes van onschatbare waarde zijn om in leven te blijven na een schipbreuk.
'Het wordt nog beter... Ik heb ook wat koffers gevonden. Ze zijn nog nat maar er zitten kleren en toiletspullen in - zelfs nieuwe tandenborstels, nog in de verpakking.
'Niet alles is bruikbaar - sommige dingen zijn kapot - maar er zitten zeker nuttige dingen tussen. Je kunt er later naar kijken.'
'Dat zal ik doen. Een tandenborstel. Hoe groot is de kans?'
'Ik weet het,' zei hij, terwijl hij net als ik tegen de palmboom leunde. 'Toen vond ik jou, en ik denk eigenlijk dat dat mijn beste vondst was.'
'Charmeur.'
Ik schudde mijn hoofd. 'Nee, ik ben het type dat verdwaalt in mijn eigen stad.'
Hij lachte. Zijn glimlach was erg mooi.
'Ik werd een paar honderd meter bij jou vandaan wakker, maar behalve de dingen die ik heb gevonden, heb ik niet verder landinwaarts gekeken. Ik denk erover om een plek te zoeken waar we kunnen schuilen als het gaat regenen. Zal ik nu gaan?'
Ik knikte, nog niet klaar om te lopen. 'Dat is prima. Maar je komt snel terug, toch?' vroeg ik, terwijl ik zijn hand vasthield.
'Ja, dat beloof ik. Maak je geen zorgen - ik laat je niet in de steek.'
Tegen de avond had Max een grot gevonden waar we konden schuilen en slapen.
Het was vlakbij een helder meer dat uitkwam op een waterval. Ik zou het prachtig hebben gevonden als we niet in zo'n benarde situatie zaten.
Het meer was het helderste blauw dat ik ooit had gezien. De rotsen waren bedekt met groen mos en er stonden tropische bomen en bloemen in alle kleuren rond het water. Het leek wel een scène uit een film.
Maar ik had op dat moment weinig oog voor blauwe meren en palmbomen.
Gelukkig hadden we geen gevaarlijke dieren gezien. Maar we waren het er allebei over eens dat we een vuur nodig hadden. Ik had het op tv gezien - vuur houdt dieren op afstand, toch?
Dus daar zat ik, naast het warme vuur. De nacht was koud geworden en het vuur voelde behaaglijk.
We aten in stilte, het licht van het vuur wierp schaduwen op de wanden van de grot. De noodrantsoenen hadden weinig smaak, maar het was tenminste eten.
'Ik kan nog steeds niet geloven dat dit allemaal echt is,' zei ik na een tijdje.
'Het voelt alsof we in een of andere nachtmerrie zitten,' beaamde Max. 'Het voelt niet echt.'
Hij zat een paar meter bij me vandaan, staarde in het vuur en tekende cirkels in de zanderige bruine grond.
'Onze families moeten vreselijk ongerust zijn,' zei ik.
Ik kon mijn moeder bijna voor me zien, wrijvend in haar handen, hopend dat we in orde waren. Onze ouders waren waarschijnlijk aan het bidden dat we gevonden zouden worden, terwijl ze zich voorbereidden op het ergste.
Ik kon beter niet proberen me voor te stellen hoe verdrietig de andere families waren - dat zou de dingen alleen maar moeilijker maken.
'Ja... mijn arme moeder.' De kaak van Max verstrakte, zijn stem klonk verdrietig. 'En mijn stiefvader natuurlijk ook.'
'Zijn je ouders gescheiden?'
'Nee, mijn vader is overleden toen ik pas vier was.'
'O, wat vreselijk.'
'Het is al lang geleden.' Hij keek weg van me en ik voelde dat hij er niet meer over wilde praten.
'Zullen we het over iets anders hebben?'
'Graag.' Hij glimlachte.
'Hoe oud ben je?' vroeg ik, terwijl ik probeerde mijn haar te ontwarren met mijn vingers. Mijn lange haar begon lastig te worden. Morgen moest ik kijken of er een kam in een van de koffers zat.
'Ik ben negentien. En jij?' vroeg hij.
'Ik ben achtentwintig. Ik dacht al dat je jonger was, maar niet zoveel jonger. Je bent behoorlijk volwassen voor je leeftijd,' zei ik.
'Ja... dat hoor ik vaker.'
'Je vriendin moet ook ongerust zijn...' Ik wist niet waarom, maar ik hoopte dat hij zou zeggen dat hij single was.
Hij keek op. 'O, ik heb geen vriendin. En... jouw vriend, die is vast ook ongerust?'
'O, ik heb geen vriend.'
'Een man dan?'
'Geen man. En ook geen vriendin,' antwoordde ik glimlachend.
'Dat is de eerste keer dat ik je zie lachen,' zei hij glimlachend terug. Het warme licht van het vuur maakte hem nog knapper.
'Nou ja, er valt helaas niet veel te lachen,' zuchtte ik en haalde mijn schouders op.
'Dat is waar.'
We vielen stil. De enige geluiden waren het knetteren van het vuur en de waterval in de verte.
Max gaapte en wreef in zijn ogen. Hij moest wel erg moe zijn - hij had vandaag het meeste werk verricht, hij had me zelfs een deel van de weg naar de grot gedragen.
'Je bent moe. Je moet gaan slapen,' zei ik.
'Jij ook.'
Voordat we gingen eten, had hij wat grote bladeren afgesneden en op de grond gelegd om zo een bed te maken. Het was geen fijn hotelbed, maar het zou voor vannacht wel volstaan.
'Ja. Laten we gaan slapen en zien wat morgen brengt. Misschien komt er wel iemand om ons te redden,' zei ik, al geloofde ik het zelf niet echt.
'Oké. Denk je dat het vuur zo goed is?' vroeg hij. 'Kunnen we het zo laten?'
'Ik denk het wel. Het gaat misschien uit, maar ik denk dat dat het ergste is wat er kan gebeuren.'
'Ja... ik heb geen idee. Ik ben nog nooit eerder op een onbewoond eiland beland.'
Ik lachte terwijl ik op de grond ging liggen. 'Ik ook niet. Ik hoop alleen dat ik vannacht niet door muggen word gestoken.'
'Ik heb er nog geen gezien,' zei hij, terwijl hij op korte afstand van me ging liggen. 'Maar maak me gerust wakker als je wilt dat ik er een doodmaak - of voor iets anders, oké?'
Ik wachtte even voordat ik iets zei. 'Ik ben blij dat ik jou bij me heb.'
Het was de tweede keer die dag dat ik het zei. Ik wilde het niet te vaak zeggen, maar ik was echt dankbaar.
'Ik ook, Cassie.'
De nacht was koud - ijskoud. Het vuur gaf niet veel warmte en ik lag te rillen als een rietje.
Max werd wakker omdat ik lag te woelen. 'Heb je het koud?' vroeg hij.
'S-stervenskoud,' wist ik uit te brengen.
'Mag ik... Mag ik misschien naast je komen liggen?' vroeg hij. 'Om je warm te houden. We kunnen lichaamswarmte delen. Dat schijnt te helpen.'
'H-het m-maakt me n-niet uit, a-alsjeblieft. Je m-mag nu a-alles met me d-doen,' smeekte ik bijna. Mijn rug en nek begonnen pijn te doen van het rillen.
Hij stond op en ging naast me liggen, de warmte van zijn lichaam voelde als een warme deken. 'Beter?' vroeg hij.
'D-dank je w-wel,' antwoordde ik, en voelde me al beter.
'Je moet slapen,' zei Max zachtjes.
'Jij ook.'
'Dat doe ik. Ik zal alleen even... de wacht houden.'
Ik protesteerde niet. Het laatste wat ik me herinner was het geluid van het vuur en Max die roerloos naast me lag.
Een hard geluid echode door de grot en deed me plotseling wakker schrikken.
Max verstijfde naast me. 'Hoorde je dat?' fluisterde hij.
Ik hield mijn adem in en luisterde ingespannen. Het vuur was kleiner geworden, maar er was genoeg licht om flikkerende schaduwen op de ruwe stenen muren te werpen.
Toen - nog een geluid. Een zacht geritsel, alsof er iets bij de ingang bewoog.
Mijn hart bonsde in mijn keel. 'Er is iets daarbuiten,' fluisterde ik.
Max pakte de dichtstbijzijnde stok en hield hem als een wapen vast. We staarden allebei naar de opening van de grot, keken. Wachtten.
Net buiten het bereik van het licht van het vuur bewoog een schaduw. Het was niet de wind. Het bewoog - langzaam, voorzichtig.
Max slikte hard. 'We moeten morgenochtend gaan kijken. Zien of er sporen zijn of iets is achtergelaten.'
Geen van ons sliep daarna nog.











































