
De Winterhof-serie: Proloog
"Cazimir, de sluwe koning van de Unseelie, zit opgesloten in het vijandelijke Lentehof, beroofd van zijn macht en trots. Seraphina, een jonge prinses van het Lentehof, zet alles op het spel om hem te bevrijden.
Ben je klaar om je onder te dompelen in de magische wereld van koninklijke geheimen en verboden verlangens?
Geniet van deze proloog op de epische De Winterhof-serie deel 1: De gevangene van de fae, die op 2 september verschijnt.
Klik op de onderstaande link, tik op ‘Notify Me’ en je bent als eerste op de hoogte wanneer het boek uitkomt!"
Hoofdstuk 1
Cazimir, de Unseelie koning van het Winterhof, was een verdomde idioot.
Hoewel Caz immens sterk was, gaven de kettingen geen krimp.
Dit maakte hem woedend.
Hij had geen idee hoelang hij al aan het wegkwijnen was in de kerker van zijn vijand, gevangen door zijn eigen onwetendheid. Al zeker een paar dagen. Ongetwijfeld lang genoeg voor zijn broer, Samael, om op de hoogte gebracht te zijn van zijn afwezigheid.
Caz wist dat zijn broer in zijn vuistje zou lachen als hij erachter kwam wat er met hem was gebeurd. De Unseelie koning, bekend om zijn kille, wraakzuchtige en ronduit barbaarse reputatie, was gevangengenomen door een handjevol soldaten van het Lentehof die waarschijnlijk net vrolijk in een weiland hadden rondgehuppeld.
Caz' bovenlip krulde op, wat zijn scherpe hoektand onthulde. De gedachte alleen al aan die onbenullige kerels die hem hadden gevangen, vulde hem met afkeer.
Hoewel hij moest toegeven, hier in deze vochtige kleine kerker, dat zijn woede vooral op zichzelf gericht was.
Caz had beter moeten weten dan te luisteren naar de onzin van een krankzinnig orakel. Hij had rechtsomkeert moeten maken zodra de heks hem vertelde dat hij het gebied van het Lentehof moest ingaan om zijn 'lotsbestemming' te redden. Hij had bijna geluisterd naar zijn instincten en de afgeleefde oude vrouw compleet genegeerd.
Dus had hij haar advies opgevolgd. Hij was 's nachts naar de plek gereden die ze had beschreven. Hij was door besneeuwde bergen getrokken en bevroren rivieren overgestoken die begonnen te ontdooien, terwijl hij de grens van het Lentehof naderde.
Hij was zo in gedachten verzonken geweest over de cryptische waarschuwing van het orakel dat hij niet in de gaten had dat zijn magische schild begon te verzwakken.
Het gebeurde slechts heel even - amper een paar seconden - maar het was genoeg. Zijn duistere kracht verspreidde zich in het bos, waardoor kleine dieren op de vlucht sloegen en de lucht om hem heen verstoord raakte.
Kort daarna verschenen er Lentesoldaten, gelokt door de commotie.
Hij had ze moeten afslachten en door moeten gaan. Maar in het Lentehof was magie sterk. Een machtige Lente Fae kon met de bomen en planten praten, met de takken en het mos, en al snel zou het land zelf hem verraden. De planten zouden hun koningen toefluisteren dat de Unseelie koning zonder aankondiging hun grondgebied had betreden.
Het doden van die soldaten zou alleen maar een oorlog hebben ontketend.
Nu hij meer dan genoeg tijd had om na te denken, kon hij de waarheid onder ogen zien. Zijn roekeloze oversteek naar het grondgebied van de vijand had niet alleen te maken met plichtsbesef, maar ook met de Lentekoningin.
Hij had stom genoeg gehoopt dat zijn 'lotsbestemming' iets te maken zou hebben met de vrouw die zijn hart al veel te lang in haar bezit had.
Lang geleden was hij als een blok gevallen voor de toenmalige Lenteprinses en had hij alles gedaan wat in zijn macht lag om haar te doen beseffen dat ze bij hem hoorde. Celeste had perfect geleken, in sterk contrast met de zwakke Fae in haar hof.
Kil. Gecalculeerd. Wreed.
Alles wat een koningin van het Winterhof nodig had.
Hij wilde haar als zijn vrouw en koningin. Hij hield zielsveel van haar en was bereid alles te doen om haar de zijne te maken.
Zij hield ook van hem. Of dat had hij gedacht. Pas toen hij hoorde dat ze met de Lentekoning was getrouwd, haar verre neef, begreep hij hoe weinig hij voor Celeste betekende.
En nu, bijna vijftig jaar later, zat hij in de kerker van haar echtgenoot.
Caz knarste met zijn tanden en schoof op zijn knieën naar voren. Hij strekte zijn armen achter zijn rug terwijl hij probeerde de ketting uit de muur te trekken met alleen zijn lichaamsgewicht. Magie klopte in zijn aderen, ongeduldig om naar buiten te komen en hem te helpen.
Was dat maar mogelijk.
Hij kon schaduwen beheersen, er één mee worden en verdwijnen, hij kon ijs en sneeuw manipuleren, en zelfs de dood beheersen. En toch verloor hij in een flits al zijn krachten toen de handboeien om zijn polsen gleden.
Zware voetstappen echoden net buiten zijn cel, waarbij lakschoenen irritant tikten op de stenen vloer. Toen klonk het metaalachtige geschraap van een sleutel die in het slot werd gestoken.
Hoewel hij wist dat elke bezoeker in zijn bescheiden nieuwe woonst slecht nieuws zou betekenen, nam zijn nieuwsgierigheid de overhand.
Niemand was hier beneden geweest sinds hij was gevangengenomen. Wie bracht hem dan nu een bezoekje?
Zijn hart, dat verraderlijke orgaan, kneep samen toen Celestes gezicht door zijn hoofd flitste. Zou zij het kunnen zijn? Was ze zo laag gevallen dat ze een oude geliefde kwam bezoeken die zat weg te rotten in een cel?
Een zielig deel van hem hoopte het.
De deur zwaaide open, en fakkellicht uit de gang verlichtte de donkere, lege cel.
Zijn buik hing over zijn bruine riem en zijn lichtgroene shirt zat te strak, hoewel hij toegang had tot de beste kleermakers van het koninkrijk. Lichtblond krullend haar omlijstte zijn gezicht en verborg zijn kroon bijna helemaal. Een netjes verzorgde baard bedekte de onderkant van zijn gezicht, maar niets kon zijn zelfvoldane glimlach verbergen.
Aan weerszijden van hem stonden wachters. Ze drongen de kamer binnen en gingen als standbeelden langs de dichtstbijzijnde muur staan, met hun handen op hun zwaarden terwijl ze wachtten op hun dierbare koning.
“Ik zie dat het goed met je gaat,” zei koning Auburn met een diepe lach, terwijl hij een stap zette naar Cazimirs kant van de kamer. Hij zuchtte toen tevreden. “Ik had nooit gedacht dat ik de dag zou meemaken waarop de Unseelie koning voor mij zou buigen. Ik vind het wel wat hebben.”
Caz reageerde niet, zijn gebruikelijke ijskoude masker van onverschilligheid stevig op zijn plaats terwijl hij de andere koning aanstaarde alsof hij een insect was dat bestudeerd moest worden.
“Niets te zeggen, Cazimir?” Koning Auburns glimlach verdween. Het vermaak verliet zijn gezicht en iets veel lelijkers kwam in de plaats. “Of hoopte je mijn lieve partner Celeste te zien?”
Caz verstijfde.
Hij had al die jaren geleden in het geheim van Celeste gehouden. Niemand zou mogen weten van hun oude liefde.
“O ja,” vervolgde de koning met een zelfvoldane glimlach. “Ik weet alles over je zogezegde verliefdheid. Je bent nooit subtiel geweest, Cazimir. Je bent het mikpunt geweest van meer dan een paar grappen aan mijn hof.”
Caz beet op zijn tong, terwijl ijzige woede in hem raasde.
Hoewel Celeste hem had afgewezen, had hij nooit verwacht dat ze ook maar een seconde van hun tijd samen zou delen met Auburn, laat staan haar hele hof.
Hij had die privémomenten decennialang voor zichzelf gehouden, en gebruikt als een war, deken wanneer de eenzaamheid toesloeg ‘s nachts. En te weten dat zij zijn dierbaarste herinneringen had gebruikt om haar groepje feeën aan het lachen te maken - het verraad was bijna te veel.
Een spier in Caz' wang trilde, maar hij bleef stil terwijl de lomperik, maar bleef ratelen.
“Celeste is een plaatje,” zei Auburn, “dus ik kan helemaal begrijpen waarom je nog steeds... verliefd op haar bent. Ze lijkt in geen enkel opzicht op de gedrochten die in jouw ijzige hof rondlopen. Maar mijn begrip eindigt op het moment dat je mijn land betreedt om achter haar aan te gaan.”
“Ik ben hier niet voor haar gekomen,” antwoordde Caz, zijn stem ruw omdat hij ze al zo lang niet gebruikt had. Het was onmogelijk voor Fae om te liegen, maar in dit geval boog Caz de waarheid. Het orakel had niet gezegd dat hij het Lentegebied in moest gaan om de koningin te vinden, dus technisch gezien had hij gelijk.
Ook al had hij gehoopt dat zij deel uitmaakte van de profetie.
“Verwacht je dat ik dat geloof?” Auburn spuwde de vraag uit, zijn dikke wangen rood van woede. “Alleen een vrouw zou iemand als jij zijn verstand doen verliezen - de kwetsbare vrede tussen onze hoven riskeren door als een doordeweekse spion mijn land binnen te sluipen. Als je geen kwaad in de zin had, zou je me van tevoren op de hoogte gebracht hebben van je komst.”
De man grijnsde. “Maar dat heb je niet gedaan. Je kroop mijn land binnen als een dief in de nacht, duidelijk van plan om iets kostbaars van me te stelen. En te denken dat ik eindelijk had overwogen je te helpen met het kleine hongerprobleem van je hof.”
Caz verstijfde en moest zichzelf inhouden het meteen te ontkennen.
“Heb je er al eens over nagedacht om de massale orgieën aan te bieden als show voor naburige hoven?” zei Auburn verleidelijk. “Ik weet zeker dat de Seelie hoven goed geld zouden betalen om de Unseelie als losgeslagen beesten elkaar te zien bespringen.”
Caz hield wijselijk zijn mond.
De laatste jaren waren de gewassen in het Unseelie koninkrijk afgestorven, en elke oogst leverde weinig tot niets op, hoewel hun oogsten ooit overvloedig waren geweest. Maar nu? Zijn volk leed honger.
Erger nog, op de zeldzame momenten dat een veld fruit of graan voortbracht, veroorzaakte het eten ervan een verschrikkelijke plaag. De plaag was wreed: eerst maakte het zijn slachtoffers gek met oncontroleerbare lust, waardoor ze zichzelf opdrongen aan alles wat bewoog. Dan kwamen de stuiptrekkingen, de verlamming - en uiteindelijk de dood.
De afgelopen twee jaar had hij berichten heen en weer gestuurd naar de andere Fae hoven, in de hoop een bondgenoot te vinden om zijn volk te redden.
Zomer en Herfst hadden hem hulp aangeboden - voor een hoge prijs. Herfst eiste een onmogelijk hoge geldprijs, terwijl Zomer wilde dat Caz zijn krachten als wapen zou gebruiken om chaos te veroorzaken bij de vijanden van het hof. Geen van beide opties beviel hem, hoewel hij met tegenzin voor de hulp van Herfst had gekozen - een beslissing die de laatste maanden zwaar op hem was gaan wegen.
Wat Lente betreft... Nou, het Lentehof had hem geen aanbod gedaan.
Jammer eigenlijk - hun magie zou het meest waardevol zijn geweest. Heersers van het Lentehof konden leven laten groeien uit onvruchtbare grond met slechts een fluistering van kracht en een zachte aanraking. Als zelfs maar één Lente-koninklijke voet zou zetten in zijn koninkrijk en hun gave zou gebruiken op het land... zou het genoeg kunnen zijn om zijn volk te redden.
Het zou er ook voor zorgen dat zijn broer niet de meest verschrikkelijke dingen zou moeten doen namens het Unseelie koninkrijk om het Herfsthof te kunnen betalen.
“Nee? Heb je het misschien te druk met je eigen onbeantwoorde lust voor mijn koningin, beste Cazimir?”
Caz slikte zijn woede in en probeerde diplomatiek te zijn. “Dit is een misverstand-“
“Laat me vrij,” snauwde Caz, zijn laatste poging tot beleefdheid verdwenen toen de Lentekoning de spot met hem dreef. “Me hier houden zal gezien worden als een oorlogsdaad.”
“Een oorlogsdaad?” Auburn lachte spottend. “Je legers mogen dan sterker zijn dan de mijne, maar jouw acties hebben ons hier gebracht. Als er oorlog uitbreekt tussen onze volkeren, wie denk je dat de andere hoven dan zullen steunen? Jou? Unseelie uitschot? Of mij? Een gekrenkte Seelie koning die gewoon zijn volk probeert te beschermen?”
Caz vernauwde zijn ogen en klemde zijn kaken op elkaar met onmiskenbare verontwaardiging, hoewel hij wist dat Auburn gelijk had. Het Winterhof huisvestte alle Unseelie, een groep Fae die de andere hoven als onnatuurlijk beschouwden.
Terwijl alle Seelie Fae mooi waren, de meesten met fijne, charmante krachten, waren de Unseelie ruwer. Harder. De donkerste Fae leefden op Caz' grondgebied, simpelweg omdat ze nergens anders welkom waren.
Niet dat de Seelie hoven vol zaten met goedhartige Fae. Verre van dat. Ondanks al hun gepraat over goedheid en schoonheid, waren de meeste Seelie net zo slecht als die van het Winterhof - ze konden het alleen beter verbergen.
“Ik zal je vrijlaten. Uiteindelijk,” beloofde koning Auburn met een duivelse glimlach. Hij keek naar zijn wachters. “Toon koning Cazimir de gastvrijheid die hij verdient na zijn lange reis.”
Koning Auburn was amper de deur uit voordat de eerste klap viel, recht op Caz’ slapen. De wachters bleven hem op zijn hoofd slaan tot hij het bewustzijn verloor. Het ijzer brandde in zijn polsen en stopte de magie die hem misschien had kunnen helpen genezen.
Caz' laatste gedachte terwijl de wereld om hem heen donker werd, was dat hij wraak zou nemen. Hij zou iedereen uitschakelen waar koning Auburn banden mee had totdat er niets meer over bleef van zijn bloedlijn.
Al zou het hem fataal worden.












































