
De Brimstonebroeders boek 2: Reaper
Alice Devibois wordt wakker in een doodskist. Ze ontdekt dat ze levend is begraven en dat haar verloofde met haar zus is getrouwd. Alice moet de waarheid achter haar dood en de sinistere geheimen van haar familie zien te achterhalen. Met de hulp van een mysterieuze magiër begint ze aan een reis door spookachtige bossen, bedriegelijke landgoederen en duistere magie om haar leven terug te winnen en gerechtigheid te krijgen.
De Beheerder
Boek 2: Reaper
ALICE
Een koele tochtvlaag wekte me en maakte dat ik mijn ogen opende. Ik had net zo'n fijne droom en wilde graag weer in slaap vallen. Maar er klopte iets niet.
Dit was niet mijn zachte bed. Ik sperde mijn ogen wijd open, maar in plaats van mijn vertrouwde kamer zag ik alleen duisternis.
Ik wilde opveren, maar stootte mijn hoofd tegen iets hards. Toen ik mijn armen probeerde te bewegen, kon ik ze nauwelijks verroeren.
De angst sloeg me om het hart toen mijn situatie tot me doordrong. Ik zat als een rat in de val in een kleine kist. Wie had me dit aangedaan?
Misschien was het een grap van mijn zus Ada? Ik voelde me al wat geruster bij die gedachte. Het moest Ada's werk wel zijn.
Maar in haar eentje had ze dit nooit voor elkaar gekregen. Ik probeerde te bedenken wie haar een handje geholpen zou kunnen hebben. Howie, onze bediende? Nee, die zou zijn baan niet op het spel zetten voor zo'n flauwe grap.
Maar Arthur, onze stalknecht, misschien wel. Die zou door het vuur gaan voor Ada. Voor ik kon bedenken waar Ada me had verstopt, hoorde ik stemmen van boven me.
'Weet je zeker dat we daar sieraden gaan vinden?' vroeg een ruwe stem.
'Reken maar,' zei een andere stem opgewekt. 'Rijke stinkerds worden altijd begraven met hun mooie spulletjes; zelfs als ze dood zijn willen ze er goed uitzien.'
Geen van de stemmen kwam me bekend voor en de angst sloeg weer toe. Ik probeerde om hulp te roepen, maar hoorde toen een krakend geluid.
'Je moet harder duwen,' zei de tweede stem. 'Die kist zit al een tijdje in de grond; hij zit waarschijnlijk muurvast.'
Ik schrok me een hoedje toen ik het woord 'kist' hoorde. Ik tastte om me heen en besefte dat ik inderdaad in een doodskist lag. Dit was geen grap meer.
'Hallo?' riep ik.
Het gekraak stopte.
'Hoorde je iets, George?' vroeg de eerste stem.
'Ik hoorde niks, Henry,' zei de tweede stem, waarschijnlijk George. 'En begin niet weer over spoken.'
'Ik zag iets,' zei Henry. Ik kon niet horen of ze verder praatten omdat het gekraak weer begon en mijn oren raar plopten.
'Ik denk dat ik 'm heb,' zei Henry.
'Laat me je een handje helpen,' zei George.
Een ogenblik later voelde ik een vlaag van frisse lucht en langzaam kwam de nachtelijke hemel tevoorschijn. Blij om uit de kleine ruimte bevrijd te zijn, ging ik rechtop zitten en haalde diep adem.
Ik keek naar de mannen die me hadden geholpen. Ze droegen oude kleren en misten tanden, een duidelijk teken dat ze arm waren. Maar dat kon me niet schelen.
Ik zou mijn toekomstige echtgenoot, John Bundock, over hen vertellen. Hij zou hun moed zeker belonen met een baan als hij hoorde over de gemene grap die met me was uitgehaald en hoe ze me hadden gered. Ik opende mijn mond om hen te bedanken, maar ze keken doodsbang.
'Is er iets mis?' vroeg ik, verbaasd over hoe ze naar me staarden.
In plaats van zich te verontschuldigen begonnen ze te gillen als speenvarkens. Hun geschreeuw maakte me bang en ik gilde ook, terwijl ik om me heen keek over de donkere begraafplaats om te zien wat hen zo bang maakte.
Een van de mannen, die een schop vasthield, wees naar mij. 'Spook!' riep hij.
'Wie?' vroeg ik, terwijl ik achterom keek.
'Dat is geen spook,' schreeuwde George. Hij klonk niet meer blij. 'Dat is een zombie! Sla erop met de schop!'
Henry knikte geschrokken en hief de schop als een knuppel. Ik was er zeker van dat hij me zou raken. Ik bedekte mijn gezicht en dook ineen, en voelde de schop rakelings langs mijn haar gaan.
Ik wist dat hij opnieuw zou proberen me te raken. Henry deed een stap achteruit en hief de schop weer. George was intussen weggelopen en riep aanwijzingen naar Henry.
'Deze keer ogen open en goed mikken!' Ik greep snel de randen van de kist en trok mezelf overeind.
Henry keek doodsbang toen ik dit deed. Hij liet zijn schop vallen en riep: 'Ze gaat mijn hersens opeten!'
George, die al wegliep, riep terug: 'Dan ben jij veilig, Henry. Je hebt geen hersens. Pak die schop nu op en maak die zombie dood.'
Plotseling riep een vreemde stem door de duisternis. 'Wie is daar?'
Ik zag in de verte een licht bewegen. Deze nieuwe stem leek Henry weer bij zinnen te brengen.
'Laat de grafbeheerder maar met die zombie afrekenen,' zei hij voordat hij achter George aan rende, die al weg was.
De grond was nat van de regen en mijn laarzen zonken weg in de zachte aarde toen ik uit de kist stapte. Ik was klaar om te zien wie me had gered van Henry.
Toen het licht van de lantaarn dichterbij kwam, was ik opgelucht om een bekend gezicht te zien. 'Fred,' riep ik blij.
Freds vader beheerde ons landgoed en ik kende Fred al van toen hij klein was. Hoewel we uit verschillende sociale klassen kwamen, was Fred altijd aardig tegen me geweest. Ik was er zeker van dat hij me niet voor een zombie zou aanzien en me met een schop zou slaan.
'Alice Devibois?' Fred keek me met grote ogen vol ongeloof aan.
Ik legde mijn handen op mijn borst en boog mijn hoofd, in de hoop dat Fred medelijden zou krijgen en niemand zou vertellen dat hij me 's nachts op een begraafplaats had gevonden. Als mensen hierover zouden roddelen kon dat mijn goede naam te grabbel gooien, en aangezien ik met John zou trouwen, kon ik me geen schandalen veroorloven.
'Je vraagt je vast af waarom ik zo laat op een begraafplaats ben,' begon ik, maar Fred onderbrak me.
'Nee, ik weet zeker dat je op de juiste plek bent,' zei Fred verward terwijl hij naar de lege kist naast me keek. 'Maar ik vraag me wel af waarom je niet in je kist ligt.'
'Weet jij wie me daarin heeft gestopt?' vroeg ik geschokt. Ik stampvoette en wees naar de kist waar ik net uit was ontsnapt.
'Vertel me wie me daarin heeft gestopt,' zei ik boos, 'of je krijgt grote problemen.'
'De begrafenisondernemer, juffrouw Alice,' zei Fred snel. 'Bijna twee maanden geleden.'
'Twee maanden geleden?' vroeg ik ongelovig. 'Als ik twee maanden in die kist had gelegen, zou ik nu dood zijn.'
'Dat is wat wij ook dachten,' zei Fred voorzichtig.
'Hou op met spelletjes spelen, Fred,' waarschuwde ik hem. 'Weet je wel met wie ik ga trouwen?'
'Ja.' Fred knikte. 'U was verloofd met John Bundock, de echtgenoot van uw zus Ada.'
'Ada's echtgenoot?' herhaalde ik, en ik voelde me plots duizelig. Was de wereld op zijn kop gezet? Of was ik degene die gek was geworden?
'Hij was erg verdrietig toen u overleed,' voegde Fred er snel aan toe. 'Gelukkig was Ada er om hem te troosten.'
'Nou, ze kan ophouden met hem troosten!' zei ik boos. 'Je hebt me gevonden, dus ik ben niet meer vermist.'
'U was nooit vermist,' vertelde Fred me. 'U was dood.'
'Er is vast een vergissing gemaakt,' zei ik koppig.
'Als u niet dood hoort te zijn, waarom staat die Engel des Doods daar dan?' vroeg Fred, terwijl hij met een trillende vinger over mijn schouder wees en achteruit deinsde.
Zonder na te denken draaide ik me om.
En inderdaad, aan de rand van de begraafplaats stond een gestalte in een kap met een grote gebogen zeis in zijn hand.














































