
Meer dan zwartwit boek 1: Bishop
Bishop is een begaafde, door schuldgevoelens gekwelde arts die zijn plicht ontloopt en in een schimmig stadje terechtkomt. Overdag hecht hij wonden van vreemden en 's nachts vlucht hij voor zichzelf. Stilte is zijn toevluchtsoord – tot Kallie verschijnt. Ze is fel, slim en doof; haar stilte brengt rust in zijn hoofd. Bij haar wordt de pijn minder. Maar Bishop heeft een groot geheim, het soort geheim dat de dood op afstand houdt en een man in iets anders verandert. Wanneer het gevaar loert en de keuzes steeds moeilijker worden, moet hij beslissen wat hij op het spel wil zetten: de leugen die haar veilig houdt, of de waarheid die hen beiden kan vernietigen. Wat zal Kallie zien als het masker af gaat en het monster haar aankijkt?
Hoofdstuk 1
KALLIE
Ik heb nooit stilgestaan bij mijn eigen hartslag, totdat ik hem niet meer kon horen. Het geluid van leven dat door je lichaam stroomt—pas als het weg is, besef je wat je mist.
Het zachte geruis. Het zijn de geluiden waar je je onbewust aan hebt aangepast. Het geluid van de tv waar je niet op lette terwijl je aan het koken was, of het geratel van de airco op de achtergrond.
De wind die buiten waait vlak voor een flinke storm, en het gezoem van bijen in de lente als ze zich klaarmaken om alles te bestuiven.
Ik mis die geluiden zoals ik mijn eigen lach mis. Dat was wat ik het meest als vanzelfsprekend beschouwde—kunnen lachen wanneer ik maar wilde, maar het eigenlijk nooit deed.
Als ik opkijk, zie ik de man in een lange witte jas en een wit overhemd. Zijn broek is donkerblauw en zit mooi om zijn benen.
Zijn stropdas is vandaag donkerrood en steekt af tegen zijn gebruinde huid. Hij schrijft op een klein whiteboard en draait het om in zijn hand.
Ik steek voorzichtig zeven vingers op. Het is een leugen. Het is eerder een tien.
Hij trekt zijn wenkbrauw vragend op en veegt het bord schoon.
Op zijn jas staat drs. B. McKenna.
Ik heb hem nog niet zien glimlachen of zelfs maar grijnzen. Hij is jong, waarschijnlijk niet veel ouder dan ik, met donkerbruin haar en blauwe ogen die zo helder zijn als de lentelucht.
Vorige week zag ik een klein litteken boven zijn wenkbrauw. Ik vraag me af of hij dat als kind heeft opgelopen. Misschien is hij van zijn fiets gevallen of heeft hij het opgelopen tijdens het sporten.
Al met al, met dat sterke gezicht en zijn gespierde lichaam, is hij behoorlijk knap om te zien.
Ik let er niet op.
Maar gezien de blik die de verpleegster hem meestal geeft, doet zij dat wel, en zonder trouwring zou ik zeggen dat hij beschikbaar is.
Ik zie hem knikken naar de verpleegster. Ze pakt maar al te graag het bord van hem aan terwijl hij naar me toe loopt. Ik verstijf meteen en er schiet een pijnscheut door me heen.
Hij merkt het en stopt met bewegen. Ik zie zijn wenkbrauwen fronsen en zijn lippen bewegen.
Ik kijk naar de verpleegster, die op het whiteboard schrijft en het dan omdraait.
Ik aarzel even en kijk dan naar dat mooie gezicht met die blauwe ogen die me vragen hem te vertrouwen, en knik langzaam.
Ik wacht tot de paniek toeslaat als hij vooroverbuigt met zijn stethoscoop en luistert. Hij is veel te dichtbij.
Zo dichtbij dat ik zijn aftershave kan ruiken. Het omringt me als een warme deken, en ik concentreer me op dat kleine litteken op zijn wenkbrauw.
Ik zie dat zijn kaak strak gespannen is. Daardoor zwelt het bloedvat aan de zijkant van zijn hoofd op. Ik focus mijn blik op het kleine bloedvat terwijl mijn ademhaling sneller wordt.
Misschien kan ik het niet horen, maar ik voel mijn hart in mijn keel kloppen.
Hij weet dit. Hij weet dat zijn aanwezigheid me beïnvloedt, want zijn blauwe ogen schieten steeds naar de mijne als hij een beweging maakt.
Zijn aftershave is een mix van iets als aarde en rook. Het past goed bij hem, en de geur is het enige dat me nu kalm houdt.
Zijn lippen bewegen en ik kijk naar het bord.
Ik sluit mijn ogen en haal diep adem. Zijn geur hangt nog steeds om me heen en houdt me stabiel—maar net.
Ik voel hoe mijn ziekenhuishemd aan de zijkant wordt opgetild, en dan zijn koude, vaardige vingers die me voorzichtig aanraken. Ik schrik op als hij een bijzonder pijnlijke plek raakt die een lawine van pijn door mijn hele lichaam stuurt, en ik bijt op mijn lip tot ik bloed proef.
Ik moet een geluid hebben gemaakt. Als ik mijn ogen open, zie ik dat de verpleegster pijnmedicatie klaarmaakt om in mijn infuus te doen. Ik zie de blik van medelijden in haar ogen voordat ze het injecteert.
Dokter McKenna tikt op mijn hand en draait het bord om.
Hij veegt het schoon en gaat verder.
Hij veegt opnieuw en ik kijk toe terwijl hij schrijft.
Hij veegt een laatste keer en ik kijk naar zijn hand, met die zelfverzekerde vingers, terwijl hij schrijft. Deze keer zie ik emotie door de blauwe ogen flitsen, die snel weer verdwijnt. Te snel voor mij om te ontcijferen.
Hij zet het bord op de tafel naast me zonder het schoon te vegen en knikt voordat hij de deur uitloopt.
Ik probeer mijn ogen niet te sluiten. Ik probeer niet te slapen, want als ik dat doe, zie ik alleen maar bloed.
Dan hoor ik alleen nog maar geschreeuw, dat ik niet meer kan verdragen. Wat ik wel zie, is zijn gezicht. Zijn prachtige gezicht, vertrokken van haat en woede.
De grootste fout van mijn leven was een mooie man vertrouwen.
Voor het eerst in weken droom ik niet, en ik voel dat ik wakker wordt doordat mijn voet zachtjes wordt aangeraakt. Ik weet dat het dokter McKenna is. Dit is zijn manier om me wakker te maken zonder me bang te maken.
Als ik opkijk, zie ik dat hij een blauw overhemd onder zijn witte jas draagt. Het is bijna dezelfde kleur als zijn ogen.
Deze keer heeft hij het gecombineerd met een grijze stropdas. Dan besef ik dat ik de hele nacht heb doorgeslapen. Ik merk ook de man op die naast dokter McKenna staat.
Ik verstijf en hij begint meteen te schrijven.
Het is één ding om dokter McKenna dichtbij te laten komen. Ik had geen keus; een groot deel van de tijd dat hij me behandelde, lag ik in coma.
Nu kan ik hem nauwelijks verdragen als ik wakker ben. Hij weet dit.
Voordat ik zelfs maar nee kan schudden, draait hij het bord weer om.
Hij pakt dan het bord en loopt langzaam om het bed heen, terwijl hij me de hele tijd in de gaten houdt alsof ik een schichtig dier ben.
Als de situatie niet zo ernstig was, zou ik lachen, maar dan herinner ik me... ik zou het toch niet horen.
Hij gaat voorzichtig op de rand van het bed zitten, buigt voorover en drukt op de knop die me rechtop zet. Hij kijkt toe en controleert of ik geen pijn heb terwijl hij mijn positie aanpast.
Ik kijk naar zijn gezicht, die ogen, en weet instinctief dat ze veel meer zien dan hij zegt. Hij kijkt opzij en knikt naar de man die geduldig aan het voeteneind van het bed wacht.
Dokter Fox glimlacht en loopt langzaam naar me toe terwijl hij een apparaat mijn kant op duwt. Zijn naam past bij hem. Hij is lang en dun, met rood haar en een rode, kort geschoren baard.
Zijn neus is dun en puntig, met lippen die aan de dunne kant zijn. Maar het doet niets af aan zijn glimlach. Die is warm en reikt tot in zijn ogen.
Maar het neemt mijn angst niet weg. De angst dat zijn handen pijn zullen doen.
Hij houdt een paar draden omhoog die aan het apparaat vastzitten. Aan de uiteinden zitten pluggen die in mijn oren moeten gaan. Ik begin te trillen.
Het is niet iets dat ik bewust doe, en ik voel dokter McKenna tegen mijn been duwen. Hij houdt het whiteboard omhoog.
Ik zie dat hij iets tegen dokter Fox zegt. Ze praten over en weer voordat hij langzaam voorover buigt en er één in elk oor doet.
Inmiddels is mijn ademhaling snel en kan ik mijn hart voelen kloppen. Misselijkheid volgt al snel.
Ik sluit mijn ogen en adem de geur in van iets dat ruikt naar aarde en rook. Het helpt me een beetje te kalmeren.
Wanneer ik eindelijk mijn ogen open, kijk ik naar dokter McKenna en zie ik dat hij naar beneden kijkt. Als ik zijn blik volg, zie ik waar hij naar staart. Het zijn onze handen.
Ergens in de paniek moet ik zijn hand hebben vastgepakt. Ik probeer me terug te trekken, maar hij moet het gemerkt hebben, want hij verstevigt zijn greep en vlecht onze vingers in elkaar.
Hij legt zijn andere hand erop en wrijft die heen en weer. Zijn blauwe ogen kijken naar me terwijl dokter Fox de oordopjes verwijdert, en ik zie ze praten.
Ik voel zijn hand strakker worden in de mijne. Dokter Fox beweegt dan en doet twee kleine apparaatjes in, één in elk oor.
Hij knikt naar dokter McKenna, en dan gebeuren er verschillende dingen achter elkaar.
Dokter McKenna glimlacht eindelijk, en het verandert zijn hele uitstraling.
Ineens hoor ik ook die blauwe ogen spreken. "Alles komt goed, Kallie," zegt hij met zachte stem.
Dan huil ik eindelijk, voor het eerst sinds mijn man probeerde me te vermoorden.

















































